Op de liturgietafel ligt het witte kleed, zoals gebruikelijk in de paastijd, waartoe ook Hemelvaartsdag behoort.
Op een hoge standaard is een kroonfiguur gemaakt van donkere bladeren met daartussen veel gipskruid en een grote witte bloem die erboven uitsteekt: die bloem verbeeldt Christus die naar de hemel ging. De kroon is het symbool voor Christus’ koningschap in de hemel.
In de schaal onder in het stuk zijn tussen het groen witte bloemen verwerkt: dit staat voor de leerlingen en andere getuigen die de hemelvaart meemaakten.
Vanuit de kroon zijn vier grote bladeren en vier witte calla’s zichtbaar. De bladeren en bloemen steken naar vier kanten uit. Betekenis: de leerlingen krijgen de opdracht het evangelie uit te dragen naar alle windstreken.
Weezenzondag ( de zondag na Hemelvaartsdag)
De uitbeelding is hetzelfde als bij Hemelvaartsdag, maar nu ontbreekt de witte bloem, die symbool stond voor Christus.
De bloem is verdwenen: Christus is naar de hemel gegaan en laat de leerlingen voor een aantal dagen als wezen achter.